Vraag: wat is regie anno 2020?
De wettelijke omschrijving van de GHOR spreekt over “coördinatie, aansturing en regie”. Termen die lekker multi-interpretabel zijn. Wat wordt er exact mee bedoeld? En hoe verhoudt het zich tot eigen verantwoordelijkheid en regie door andere organisaties?
In het maatschappelijk verkeer staan netwerken steeds centraler. Vaste en hiërarchische verbanden maken steeds meer plaats voor flexibele relaties en wisselende rollen en verhoudingen. (Is het dan niet raar dat over de GHOR steevast wordt gesproken als een “kolom”? Of is dat een noodzakelijke beeldspraak die nu eenmaal hoort bij de publieke rol?) |
In de volgende blogs de stellingen bij dit thema.
Deel deze blog
Stem of reageer op deze stelling
Stelling: DE NETWERKREGIEROL VAN DE GHOR EN HET TRAUMACENTRUM MOETEN EN KUNNEN NAADLOOS OP ELKAAR AANSLUITEN
In de Memorie van Toelichting bij de WVR is netjes toegelicht wat de drie voor de GHOR centrale begrippen coördinatie, sturing en regie zouden moeten betekenen: “coördinatie is het laten samenwerken van de diverse zorgaanbieders met de onderscheiden diensten. Sturing is waar nodig het maken van keuzes in de fase van uitvoering. Regie is het bewaken van de mate van voorbereiding van de zorginstellingen, het eventueel doen van verbetervoorstellen en de planvorming.” Sturing is dus bedoeld als een “warme” term en kan hier eigenlijk buiten beschouwing worden gelaten (zie de blogs over “operationele leiding”). Het onderscheid tussen het aanjagen van samenwerking (coördinatie) en het bewaken van voorbereiding (regie) is an sich ook helder. In de wetsartikelen wordt regie vervolgens nog nader ingevuld als: schriftelijke afspraken maken, adviseren over voorbereiding en rapporteren aan het bestuur. Het klinkt complex, maar so far so good. Maar waar is dan de aansluiting op de reguliere coördinatie- en regiemechanismen in de zorg? Niet voor niets zijn met de nota “Met zorg verbonden” in 1997 de GHOR en de traumacentra tegelijkertijd opgericht. In de memorie van toelichting op de WVR is de aansluiting tussen de rol van de GHOR en die van de traumacentra helaas bedroevend marginaal toegelicht. Het gaat niet verder dan dat het traumacentrum een ROAZ in stand houdt alwaar afspraken worden gemaakt over de beschikbaarheid van de acute zorg en dat de DPG zitting heeft in het ROAZ. Daar valt toch meer over te zeggen?
Door middel van de OTO-stimuleringsgelden vervullen de traumacentra een hele centrale rol bij de preparatie van de zorgsector. En het Kwaliteitskader OTO en Crisisbeheersing legt een basis kwaliteitsniveau vast, waarop de zorgsector nota bene zichzelf visiteert om te verbeteren. Wat prachtig is dat dan eigenlijk voor de GHOR: de zorg heeft zelf een kwaliteitskader voor de individuele instellingen en probeert te verbeteren. Dit maakt de bestuurlijke rapportage van de GHOR een stuk eenvoudiger. De GHOR kan voor het basisoordeel meeliften op de visitaties, al moet zij natuurlijk haar eigen oordeel blijven vellen. Je voorkomt daarmee ook dubbele administratieve lasten voor de zorginstellingen, omdat ze niet twee keer gegevens hoeven aan te leveren. De crux zit hem echter momenteel wellicht minder in de voorbereiding van de individuele instellingen, maar in de aansluiting van voorbereidingen tussen schakels van de zorgketen en tussen enerzijds de zorgketen en anderzijds de algemene kolom (gemeenten, VR) en overige functionele kolommen (bijvoorbeeld de vitale partners). En daar komen de traumacentra en GHOR om de hoek kijken. Het traumacentrum als regisseur van het ROAZ, alwaar die ketenaansluiting (dagelijks en bij rampen) concreet moet worden afgestemd en de GHOR als verbinder van ketenvoorbereiding aan – laten we zeggen – systeemvoorbereiding. Dit is niet nieuw, maar anno 2020 zouden GHOR en traumacentra elkaar veel beter moeten aanvullen. GHOR? Eigenlijk moet je hier spreken over de DPG! De DPG heeft immers ook vanuit het oogpunt van Publieke Gezondheid een regierol die afstemming met de acute zorgketen vergt.
Stem
Deel deze blog
Stem of reageer op deze stelling
Stelling: VERANTWOORDE ZORG BIJ RAMPEN MOET EINDELIJK EENS GOED GEDEFINIEERD WORDEN
Al eind jaren ’90 werd volop gediscussieerd over het adagium 1×100=100×1, wat betekent dat de zorg aan honderd slachtoffers in één keer op hetzelfde kwaliteitsniveau moet kunnen worden geleverd als honderd keer zorgverlening aan één slachtoffer. Ieder kind kan uittekenen dat dit een mythe is. Nog los van de stressvolle en risicovolle omstandigheden bij een ramp, is dit logistiek een onmogelijkheid. Wat dan wel de maatstaf zou moeten zijn, is nooit nader gedefinieerd. De normen uit het Kwaliteitskader Crisisbeheersing en OTO richten zich derhalve niet op de feitelijke hulpverlening (output), maar op de generieke basisvoorbereiding (input en troughput). Als eerste stap op de kwaliteitsladder is dit natuurlijk een hele goeie: eerst maar eens de basics op orde, zoals een crisisplan en crisisfuncties. Maar de discussies over GGB en over het sluiten van SEH’s hebben duidelijk gemaakt dat het ontbreekt aan duidelijke ontwerpnormen voor kwaliteit van zorg bij rampen en crises.
Wat de inhoudelijke norm voor verantwoorde zorg is en wat niet, is niet aan het openbaar bestuur om te bepalen. De GHOR rapporteert over alle aspecten, maar kan eigenlijk alleen iets vinden van de algemene randvoorwaarden, niet van de beschikbare zorgcapaciteit. De zorgsector zal zelf samen met VWS en IGZ de “lat” (professionele zorgstandaarden) hiervoor moeten bepalen: wat wordt bij een ramp of bij continuïteitsproblematiek als verantwoorde zorg gezien? Wat moet je wel en niet geregeld hebben als individuele instelling? Wat moet het presterend vermogen van de zorg als keten zijn? Aan de hand van het zorgrisicoprofiel kan de GHOR dit vervolgens vergelijken met de aanwezige risico’s, zodat het bestuur van de veiligheidsregio haar risico(acceptatie)beleid kan bepalen.
Stem
Deel deze blog
Stem of reageer op deze stelling
Stelling: aanvullende voorzieningen voor grootschalig geneeskundig optreden moeten apart worden gefinancierd door VWS
Op 1 januari aanstaande wordt de oude Geneeskundige Combinatie vervangen door het concept van Grootschalige Geneeskundige Bijstand (GGB). GGB bestaat uit noodhulpteams van het Rode Kruis, calamiteitenvoertuigen voor de ambulancezorg en landelijke logistieke voorzieningen van het IFV. In de landelijke modelovereenkomst voor de regionale afspraken tussen GHOR en RAV is duidelijk omschreven dat het calamiteitenvoertuig een “aanvullende voorziening voor grootschalig optreden” is, die in het leven is geroepen op verzoek van het openbaar bestuur, i.c. de veiligheidsregio’s en het Ministerie van Veiligheid & Justitie. De reden hiervoor is dat de ambulancezorg niet wordt gefinancierd voor aanvullende voorzieningen bovenop de reguliere ambulancecapaciteit. Jazeker, de ambulancezorg is zelf verantwoordelijk voor haar voorbereiding op kwalitatief verantwoorde zorg onder alle omstandigheden, maar dit behelst niet noodzakelijkerwijs het gebruik van speciale calamiteiten-voertuigen (of de inzet van het Rode Kruis, for that matter).
Toch roept deze uitleg links en rechts vraagtekens op. Was de GHOR nu niet juist bezig om de verantwoordelijkheid veel nadrukkelijker terug te leggen bij de reguliere zorg? Dat is an sich juist. Alleen de financieringssystematiek is hier niet op toegesneden. De Zorgverzekeringswet financiert per handeling en in het geval van de ambulancezorg ook op paraatheid. De voorbereiding op rampen wordt echter niet door de Zorgverzekeraars betaalt. En dat zou eigenlijk ook niet zo logisch zijn. Hier geldt: schoenmaker blijf bij je leest. De Zorgverzekeraars zijn goed in reguliere zorg. Centraal in hun paradigma staan begrippen als betaalbaarheid van zorg en gewonnen levensjaren. Voor de opgeschaalde zorg gelden andere principes. Vanuit het aantal gewonnen levensjaren kun je niet verkopen dat je voertuigen koopt die maar eens in de 10 jaar echt nodig zijn. Toch kan voor het openbaar bestuur de discrepantie tussen beschikbare reguliere zorg en de hulpvraag bij een ramp een zeer relevante vraag zijn, ook ligt de frequentie daarvan laag. Vanuit die optiek is het veel logischer om naar het verantwoordelijke departement van VWS zelf te kijken, want dat moet (democratisch gelegitimeerd) dergelijke stelselkeuzes maken. VWS heeft ooit de zogenaamde OTO-stimuleringsmiddelen in het leven geroepen. Deze zijn bedoeld voor een verbetering van de voorbereiding door de zorg op rampen en crises. Wat er ook over te zeggen valt: het heeft positief effect. Alleen een structurele voorziening als calamiteitenvoertuigen of het Rode Kruis valt hier niet onder. VWS zou daarom naar analogie van het OTO-convenant een apart financieringsconstruct kunnen afspreken, vergelijkbaar met maar in plaats van hetgeen VenJ tot op heden doet. Gevolg is een veel zuiverder scheiding tussen de regietaken van de GHOR (algemene kolom) en de eigen verantwoordelijkheid van de reguliere zorg (functionele kolom). Naast aanpassing van de financiering (en eventuele overheveling van middelen), vraagt dit overigens ook aanpassing van allerhande zorgwetgeving. Bijvoorbeeld de Wet ambulancezorg zou zodanig aangepast kunnen worden dat de financiering niet uitsluitend is gericht op vervoer, maar in geval van rampen ook op stabilisatie en behandeling ter plaatse, zodat inzet van Rode Kruis-vrijwilligers door de RAV een logischer wettelijke plek krijgt.
Stem
Deel deze blog
Stem of reageer op deze stelling
Stelling: DE DPG MOET EEN INTEGRALE LIAISON ZIJN VAN DE ZORG NAAR HET OPENBAAR BESTUUR (EN VICE VERSA)
Bij rampen geeft de DPG operationeel leiding aan de geneeskundige hulpverlening. De DPG vertegenwoordigt aan de bestuurstafel (beleidsteam) het belang van de geneeskundige keten en richting de geneeskundige keten het belang van het openbaar bestuur. Bij de voorbereiding is dit hetzelfde: de DPG is in het ROAZ een liaison namens het publieke belang. Deze liaisonfunctie van de DPG strekt echter verder dan de GHOR. Ook in vraagstukken van Publieke Gezondheid treedt de DPG op als makelaar tussen de bestuurders (in dat geval de wethouders) en allerhande zorgpartners. In het sociaal domein is deze rol een stuk onduidelijker. Door het decentrale karakter van de nieuwe gemeentelijke zorgtaken, is de rol van de DPG sterk regionaal en zelfs lokaal verschillend. In geval van GROP-calamiteiten is de rol al een stuk duidelijker en bij WMO-calamiteiten begint er langzaam meer duidelijkheid te komen. Toch lijkt er vooralsnog een lokale wildgroei aan coördinatiemechanismen te ontstaan. Ook de nationale politie draagt daar wellicht haar steentje aan bij door zelf contacten aan te gaan met zorgpartijen. De stelling is dat de DPG veel duidelijker zou moeten worden gepositioneerd als integrale liaison en regisseur voor de schakelvlakken tussen openbaar bestuur en zorg. Als het ware een duidelijk gezicht en brievenbus voor afstemmingsvraagstukken, maar natuurlijk zonder dat de DPG treedt in de eigenstandige verantwoordelijkheden van gemeentebesturen. Deze behoefte is het meest acuut als het gaat om de raakvlakken tussen zorgverlening, overlast, politie & justitie, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en publieke gezondheid in den brede. Dus bijvoorbeeld bij de Veiligheidshuizen en een Veilig Thuis. De DPG en zijn/haar ondersteuning hoeft daarbij niet zelf het centrale punt van (zorg)coördinatie te worden, maar treedt regisserend op daar waar individuele problematiek in de zorg raakt aan een collectief belang (zoals maatschappelijke onrust) en daar waar zorg raakt aan sociale en fysieke veiligheid. Voor de GHOR2020 en de GGD betekent dit een nadrukkelijker gezamenlijk inzicht in en kennis van sociale veiligheidsproblematiek op het raakvlak tussen de burgemeesters- en wethoudersportefeuille.
Stem
Deel deze blog
Conclusies
|
Deel deze blog