2 September 2015 Ruud Houdijk

Netwerkregie #GHOR2020: verantwoordelijkheden omtrent GGB

Stelling: aanvullende voorzieningen voor grootschalig geneeskundig optreden moeten apart worden gefinancierd door VWS


Op 1 januari aanstaande wordt de oude Geneeskundige Combinatie vervangen door het concept van Grootschalige Geneeskundige Bijstand (GGB). GGB bestaat uit noodhulpteams van het Rode Kruis, calamiteitenvoertuigen voor de ambulancezorg en landelijke logistieke voorzieningen van het IFV. In de landelijke modelovereenkomst voor de regionale afspraken tussen GHOR en RAV is duidelijk omschreven dat het calamiteitenvoertuig een “aanvullende voorziening voor grootschalig optreden” is, die in het leven is geroepen op verzoek van het openbaar bestuur, i.c. de veiligheidsregio’s en het Ministerie van Veiligheid & Justitie. De reden hiervoor is dat de ambulancezorg niet wordt gefinancierd voor aanvullende voorzieningen bovenop de reguliere ambulancecapaciteit. Jazeker, de ambulancezorg is zelf verantwoordelijk voor haar voorbereiding op kwalitatief verantwoorde zorg onder alle omstandigheden, maar dit behelst niet noodzakelijkerwijs het gebruik van speciale calamiteiten-voertuigen (of de inzet van het Rode Kruis, for that matter).

Toch roept deze uitleg links en rechts vraagtekens op. Was de GHOR nu niet juist bezig om de verantwoordelijkheid veel nadrukkelijker terug te leggen bij de reguliere zorg? Dat is an sich juist. Alleen de financieringssystematiek is hier niet op toegesneden. De Zorgverzekeringswet financiert per handeling en in het geval van de ambulancezorg ook op paraatheid. De voorbereiding op rampen wordt echter niet door de Zorgverzekeraars betaalt. En dat zou eigenlijk ook niet zo logisch zijn. Hier geldt: schoenmaker blijf bij je leest. De Zorgverzekeraars zijn goed in reguliere zorg. Centraal in hun paradigma staan begrippen als betaalbaarheid van zorg en gewonnen levensjaren. Voor de opgeschaalde zorg gelden andere principes. Vanuit het aantal gewonnen levensjaren kun je niet verkopen dat je voertuigen koopt die maar eens in de 10 jaar echt nodig zijn. Toch kan voor het openbaar bestuur de discrepantie tussen beschikbare reguliere zorg en de hulpvraag bij een ramp een zeer relevante vraag zijn, ook ligt de frequentie daarvan laag. Vanuit die optiek is het veel logischer om naar het verantwoordelijke departement van VWS zelf te kijken, want dat moet (democratisch gelegitimeerd) dergelijke stelselkeuzes maken. VWS heeft ooit de zogenaamde OTO-stimuleringsmiddelen in het leven geroepen. Deze zijn bedoeld voor een verbetering van de voorbereiding door de zorg op rampen en crises. Wat er ook over te zeggen valt: het heeft positief effect. Alleen een structurele voorziening als calamiteitenvoertuigen of het Rode Kruis valt hier niet onder. VWS zou daarom naar analogie van het OTO-convenant een apart financieringsconstruct kunnen afspreken, vergelijkbaar met maar in plaats van hetgeen VenJ tot op heden doet. Gevolg is een veel zuiverder scheiding tussen de regietaken van de GHOR (algemene kolom) en de eigen verantwoordelijkheid van de reguliere zorg (functionele kolom). Naast aanpassing van de financiering (en eventuele overheveling van middelen), vraagt dit overigens ook aanpassing van allerhande zorgwetgeving. Bijvoorbeeld de Wet ambulancezorg zou zodanig aangepast kunnen worden dat de financiering niet uitsluitend is gericht op vervoer, maar in geval van rampen ook op stabilisatie en behandeling ter plaatse, zodat inzet van Rode Kruis-vrijwilligers door de RAV een logischer wettelijke plek krijgt.

Stem

aanvullende voorzieningen voor grootschalig optreden moeten apart worden gefinancierd door VWS

Loading ... Loading ...

Deel deze blog
linkedintwittermail

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *